Enkele voorbeelden

Hieronder vindt u een paar voorbeelden van teksten over schilderijen


Israels


Sluijters


Appel


Over een vrouwenportretje van Isaac Israels:


Dit kleine portretje van een onbekende jonge vrouw toont Isaac Israels virtuositeit op klein formaat. Het schilderijtje geeft de indruk van een ontmoeting met een toevallige voorbijgangster die op een winterse dag de stad in is gegaan. De ontmoeting is maar kort. Met haar modieuze hoed en haar kin in haar bontkraag is ze zowel chic als bestand tegen de weersomstandigheden. Ze werpt even een nieuwsgierige maar toch afstandelijke blik op ons, voordat ze verder loopt. Een Parisienne ongetwijfeld, gezien haar modieuze uiterlijk en zelfverzekerde uitstraling.
Die indruk van een toevallige ontmoeting is maar schijn. In werkelijkheid zal zij voor Israels in zijn Parijse atelier hebben geposeerd. Het resultaat is een schilderij dat ons ook honderd jaar later het gevoel geeft een levende persoonlijkheid te ontmoeten. Haar jas en bontkraag zijn geschilderd in een ogenschijnlijk chaotische wirwar van streken verf in veel verschillende kleuren. In close-up lijkt het schilderij een abstracte compositie in bruintinten. Uit deze compositie, die diagonaal is opgebouwd, komt het gezicht naar voren van een jonge vrouw, met een bijzonder sterke aanwezigheid . De verfbehandeling doet meer denken aan oude Hollandse meesters, als Frans Hals, dan aan de schilderkunst van de 20ste eeuw. Isaac Israels manier van schilderen wordt vaak vluchtig, snel en oppervlakkig genoemd. Oppervlakkig was hij in zijn beste werk echter zeker niet. Dit schilderijtje toont op klein formaat het absolute meesterschap van Isaac Israels over zijn vak, maar laat ook zijn psychologisch inzicht en zijn vermogen zien om de mensen die hij schilderde een levensechte persoonlijkheid mee te geven.

Isaac Israels hield van vrouwen. Vooral van mooie vrouwen, die hij graag en veel geschilderd heeft. Ook lieten vrouwen zich graag door hem schilderen. Op zijn schilderijen figureren meestal zelfverzekerde dames, trots op hun vrouwelijkheid en zeker van hun schoonheid. Vrouwen poseerden kennelijk ook graag voor Israels, gezien het grote aantal verschillende modellen dat hij vastlegde. Isaac Israels schilderde tijdens zijn lange carrière veel meer vrouwen dan mannen, aanvankelijk voornamelijk fabrieksarbeidsters en dienstmeisjes, later ook elegant geklede, mondaine vrouwen. In zijn enorme oeuvre komen vrouwen ongeveer tien keer vaker voor dan mannen.
Israels sterkste kant was het pakken en vasthouden van precies het juiste moment voordat het voor altijd voorbij zou gaan. Ook een portretje als dit, waar ongetwijfeld een model voor heeft geposeerd, geeft de beschouwer de indruk van een toevallige blik van een voorbijgangster op straat, een kort moment dat het leven in de grote stad zo spannend maakt.

De schoonheid zoeken in de dagelijkse werkelijkheid was Israels missie en hij werd er een meester in om met enkele brede verfstreken de essentie van een persoon te treffen. Dit schilderijtje is een van de beste voorbeelden van Israels virtuose impressionisme. Zijn typische energieke stijl en zijn meesterlijke verfstreken zijn ook op dit kleine formaat direct zichtbaar. Het leven zo direct mogelijk vangen was zijn doel, en dan vooral de leuke kanten van het leven. Flaneren op straat, het strand, mensen die zich vermaken in een café of theater, mooie vrouwen, alles het liefst op een zonnige dag. Zijn stijl had hij ontwikkeld in Amsterdam en tot een hoogtepunt gebracht in Parijs, waar hij in 1903 was gaan wonen. Modestad Parijs was de ideale plek voor hem, en de mode was ook de reden dat hij er naartoe verhuisde. Hij kwam op uitnodiging van Jeanne Paquin, de eigenaresse van een groot Parijs modehuis, omdat hij eerder naaisters, pasdames, mannequins en de chique clientèle had geschilderd van het Amsterdamse modemagazijn Hirsch. Israels schreef: 'Ik ben hoofdzakelijk naar Parijs gegaan, omdat ik daar een goed introductie had bij een groot couturier, en zoo komt men van het een tot het ander.' De drukte en dynamiek van de Franse hoofdstad paste perfect bij de energie van Israels. Hij zou zijn atelier hier dan ook aanhouden tot 1925.






Over een naakt van Jan Sluijters:


Jan Sluijters heeft in zijn lange carrière talloze onderwerpen geschilderd: landschappen, stillevens, bloemstukken en portretten. Toch is hij bij een groot publiek vooral bekend geworden als schilder van vrouwen. Vooral om zijn naakten werd hij beroemd, en aan het begin ook bekritiseerd. Niet alleen aan het begin van zijn carrière werden zijn naakten regelmatig verwijderd van tentoonstellingen. Ook in de jaren '40, toen Sluijters de beroemdste schilder van Nederland was, gebeurde dat nog. Tegenwoordig behoren deze schilderijen tot zijn meest geliefde doeken. In het begin waren het vooral zijn eerste en tweede echtgenoten, Bertha en Greet, die voor hem poseerden. Vanaf de jaren twintig werkte hij vaker met andere modellen. Tijdens de lange carrière van Jan Sluijters bleef het vrouwelijk naakt een van zijn favoriete onderwerpen, het liefst in combinatie met een kleurig element als een boeket bloemen of bonte stoffen. Vaak voegde hij stilleven-achtige elementen toe.

 

Dit schilderij heeft niets van een klassiek naakt. We zien een vrouw, die ogenschijnlijk zo van straat het atelier in is gestapt en zelfs geen tijd gehad heeft om haar hoedje met voile af te zetten. Sluijters benadrukte de naaktheid van zijn modellen vaker door het model juist gedeeltelijk gekleed af te beelden, in doorschijnende kleding of met een sluier. Haar ogen zijn opgemaakt, haar lippen gestift alsof zij op weg was naar een chic feest. Haar naaktheid heeft daardoor iets raadselachtigs gekregen. De nadruk lijkt te liggen op haar ontblote bovenlichaam, maar de kijker wordt nog meer getrokken door haar ogen achter de voile, die de beschouwer net niet aankijken. Sluiters zei zelf dat hij de psyche van de vrouw wilde vastleggen. Hij wilde laten zien “dat ook innerlijk iets trilde, iets, hoe zal ik het noemen, van een begrijpelijk menselijk wezen, van een beetje verstand van de dingen.” Dat is hem hier zeker gelukt. Het schilderij lijkt daarom een portret, al weten we niet wie het model was. Er geen diepte, direct achter het model wordt de ruimte afgesloten door een kleurig behang. Het motief daarvan vestigt er de aandacht op dat ook de huid van de vrouw geschilderd is met talloze nuances kleur. De meesterlijke verfbehandeling van de huidpartijen toont wat een goed schilder Jan Sluijters was. De aantrekkelijkheid van het schilderij ligt niet alleen in de weergaloos knappe manier van schilderen, maar ook in de raadselachtigheid van het onderwerp. Het model heeft een sterke persoonlijkheid die wellicht wat ongemakkelijk contrasteert met haar naakte lichaam.

 

Rond 1930, toen hij dit werk schilderde, had Jan Sluijters zijn naam gevestigd. Hij was de beroemdste levende kunstenaar in Nederland en de belangrijkste portretschilder. Jan Sluijters stond bij het grote publieke vooral bekend als 'vrouwenschilder'. Naast de portretten maakten naakten een groot deel van zijn werk uit in deze tijd. Hij werd regelmatig in interviews gevraagd naar zijn mening over ‘de vrouw’ en was zelfs jurylid bij de Miss Holland verkiezing van 1929. Zelf nuanceerde hij de erotische lading van zijn naakten en beschouwde zijn modellen vooral als onuitputtelijk schilderkunstig thema. Over zijn naaktmodellen zei hij: ‘Als ik ze geschilderd heb, wil ik ze niet meer en als ik ze wil, kan ik niet meer schilderen'.

 

Sluijters was na een experimentele beginperiode tot een gematigd expressionistische stijl gekomen, die onmiddellijk herkenbaar is. Zijn werk was te zien op grote solotentoonstellingen in belangrijke musea, hij ontving prijzen en erepenningen en vertegenwoordigde het land op internationale exposities. Toch bleef Sluijters hard werken om zichzelf te verbeteren: “Ik heb de vaste overtuiging dat ik beter werk kan maken dan het beste, dat ik gemaakt heb” zei hij. Zijn dagelijks leven omschreef hij als volgt: “Ik werk den geheelen dag en 's middags ga ik naar Arti, biljarten. Ik ben onder mijn collega's een echte kruidenier, heelemaal niet artistiek."



 




Over het schilderij Personnage van Karel Appel:


Karel Appel hoort tot de generatie kunstenaars die in de oorlog volwassen werd. In die jaren was het onmogelijk om te exposeren of werk te verkopen en experimenten waren niet toegestaan. Er ontstond een enorme vrijheidsdrang die na de bevrijding tot een explosieve ontlading kwam. Er moest een nieuwe kunst komen voor de nieuwe tijd die was aangebroken en voor de nieuwe maatschappij die zou komen.

Appel was direct na de oorlog een van de oprichters van de ‘Experimentele Groep in Holland’. Hij schilderde in heldere kleuren en simpele vormen krachtige composities met fantasiedieren en onschuldige kinderen. In 1948 was hij nauw betrokken bij de internationale beweging Cobra, genoemd naar de drie steden waar de deelnemende kunstenaars, dichters en schrijvers vandaan kwamen: Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. Hoewel Cobra als beweging slechts kort heeft bestaan – in 1951 werd de groep al weer opgeheven– is de invloed van Cobra blijvend gebleken.

 

Karel Appel was voor het grote publiek het boegbeeld van Cobra. Zijn bekende uitspraak "ik rotzooi maar wat aan" was koren op de molen van de mensen die niet van moderne kunst hielden, maar geeft, nader beschouwd, toch een goed beeld van zijn experimentele werkwijze. Appel begon spontaan, zonder vooropgezet plan, aan een schilderij. Al werkend bracht hij steeds meer structuur aan in het werk, tot een duidelijke compositie was ontstaan. Uitbundige kleuren, heldere lijnen en grillige vormen worden doelbewust op elkaar afgestemd tot er een expressief beeld is ontstaan uit de ogenschijnlijke chaos, op de rand van de abstractie. Uit de kleurrijke verfmassa komt zo een karakteristiek wezen te voorschijn, met een eigen persoonlijkheid. De titel Personnage, die Appel vaker gebruikte, wijst daar nog eens op. De daad van het schilderen zelf was de hoofdzaak, maar het thema, mens of dier, maakte het schilderij pas af. 

 

Appel theoretiseerde niet graag over zijn werk. Hij had een hekel aan intellectuele theorieën en aan elke opgelegde beperking van de vrijheid van de kunstenaar. Daarmee gaf hij ruimte aan de critici die meenden dat zijn werk niet meer dan het smijten met verf was. Tegelijkertijd dwong hij de mensen die iets meer moeite wilden doen om goed naar zijn werk te kijken. Aan Rudi Fuchs, toenmalig directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, vertelde hij wel over zijn werkwijze. Voordat hij begon, keek hij lang naar het doek, maar als hij eenmaal begon met schilderen, kon hij zijn impulsen om verf aan te brengen bijna niet bijhouden. Hij gaf de indruk te werken als een bezetene, waarbij hij echter wel veel tijd nam om de verf in de juiste kleur te mengen. Als het doek bijna af was, werkte hij langzamer, ten slotte zette hij nog maar een enkele toets of liet de laatste verbeteringen zelfs weg. Appel werkte altijd aan één schilderij tegelijk.  “Ik heb in de loop van de jaren geleerd hoe ik olieverf op doek moet brengen. Ik kan nu met verf alles doen wat ik wil. Maar het is nog steeds een strijd, nog steeds een gevecht. Op het ogenblik zit ik nog in de chaos. Maar het is nu eenmaal mijn aard om de chaos positief te maken. Dat is tegenwoordig de geest van onze tijd. We leven altijd in een verschrikkelijke chaos, en wie kan de chaos nog positief maken? Alleen de kunstenaar.”